De nieuwe en de aloude Prometheus
“I considered the being whom I had cast among mankind, and endowed with the will and power to effect purposes of horror, such as the deed which he had now done, nearly in the light of my own vampire, my own spirit let loose from the grave, and forced to destroy all that was dear to me.”
Sommige boeken veroorzaken een paradigma-verschuiving in hun genre en krijgen bijna het statuut van oorsprongsmythe. Wat La Divina Commedia van Dante is voor de dichtkunst en Faust van Goethe voor theatertekst, is Frankenstein; or, The Modern Prometheus van Mary Wollstonecraft Shelley voor de romankunst. Dat overstijgende belang van Frankenstein is des te uitzonderlijk omdat het boek geschreven is door een tiener, de briljante dochter van Mary Wollstonecraft, filosoof en grootmoeder van het feminisme, en William Godwin, schrijver en anarchist (in theorie).
Het verhaal-in-een-verhaal-in-een-verhaal en de morele dubbelzinnigheid van ambitie, creativiteit, vaderschap en (zelf)moord maken van Frankenstein een rijk en complex boek dat ik steeds opnieuw kan herlezen.
Door de populariteit van het verhaal - er verschijnt komende herfst opnieuw een verfilming, deze keer van Guillermo del Toro - is de oorspronkelijke Frankenstein sterk vervormd geraakt in onze collectieve verbeelding. Het schepsel als grote, houterige zombie die zonder veel aanleiding moordzuchtige neigingen ontwikkelt, bestaat niet in Shelley’s boek. We ontmoeten daarentegen een hooggevoelige vegetariër die zo intelligent is dat hij zichzelf leert lezen aan de hand van een gevonden exemplaar van Paradise Lost van John Milton. Als product van een schepper die hem niet eens een naam wil geven, probeert hij tevergeefs contact te maken met een ander, iemand die hem wil zien voor wat of wie hij is. Frankenstein is een boek over de meest schrijnende eenzaamheid en over wat er gebeurt wanneer mannen een mens of een maatschappij willen maken zonder daarbij vrouwen te betrekken. Je wordt niet vrolijk van de blijvende actualiteitswaarde.